De verhuurder van een café vond dat de huurder tijdens de coronacrisis gewoon huur moest blijven betalen, ook al moest het café verplicht dicht. De rechter heeft in deze zaak eind mei uitspraak gedaan. Advocaat huurrecht Matthijs Mulder las de uitspraak en legt hier uit hoe de zaak ging.
Eind mei 2020 heeft de voorzieningenrechter in kort geding een vonnis gewezen, zoals dat zo mooi heet, over de betaling van huur tijdens de coronacrisis. De zaak was als volgt: een kleine verhuurder verhuurt horecabedrijfsruimte aan multinational bierbrouwerij Inbev. Inbev verhuurt op haar beurt de bedrijfsruimte aan de uitbater van een café.
Vanaf 15 maart 2020 werden in Nederland de noodverordeningen (per veiligheidsregio) van kracht op grond waarvan het verboden is om onder meer horecagelegenheden open te houden. Noodgedwongen heeft het café de deuren moeten sluiten.
Uitstel van betaling
Inbev heeft op 25 maart 2020 eenzijdig aangekondigd de huurbetaling van de maand april uit te zullen stellen. Het bedrijf wilde de maand april benutten om te onderzoeken welke maatregelen konden worden genomen om de onderhuurders/klanten te steunen.
Later heeft Inbev voorgesteld dat de verhuurder 1/3 deel van de huur kwijtschelt, dat Inbev zelf 1/3 van de huur betaalt en de onderhuurder/klanten ook 1/3 deel.
Sterkste schouders
De verhuurder wilde hier niet mee instemmen en heeft in kort geding gevorderd dat Inbev de volledige huur zou blijven betalen. De verhuurder stelde dat Inbev een groot en kapitaalkrachtig bedrijf is en daarom als partij met de sterkste schouders de pijn van de coronamaatregelen zou moeten dragen.
Gebrek
De rechter oordeelt dat sluiting van het café als gevolg van overheidsingrijpen moet worden beschouwd als een ‘gebrek’ in de zin van artikel 7:204 BW, zodat de huurder op grond van artikel 7:207 BW in beginsel met terugwerkende kracht aanspraak kan maken op huurprijsvermindering.
Artikel 7:207 BW is van regelend recht, zodat in de huurovereenkomst een afwijkende regeling kan worden opgenomen, maar ingeval van Inbev was dat niet het geval.
De rechter vond het aanbod van Inbev niet onredelijk.
Onvoorziene omstandigheden
Inbev had ook een beroep gedaan op ‘onvoorziene omstandigheden’ volgens artikel 6:258 BW. Die regeling biedt de rechter vrijheid om een overeenkomst te wijzigen of te ontbinden. Maar omdat sprake was van een kort geding, waarin slechts sprake is van een beperkte toetsingsruimte, wilde de rechter daarover geen definitief oordeel geven.
Deur op een kier
Wel geeft de rechter als mening mee, dat hij vindt dat partijen een ingrijpende situatie als de coronacrisis in het algemeen niet bij het sluiten van de overeenkomst zullen hebben voorzien. Daarmee zet de rechter de deur op een kier voor een succesvol beroep op onvoorziene omstandigheden. Lees hier de complete uitspraak van de rechtbank.
Ongetwijfeld zullen in de komende maanden meer uitspraken volgen over huurbetaling tijdens de Coronacrisis. Wordt vervolgd.
Wilt u hier nu al meer over weten? Bel mij gerust op tel. 0172 – 42 41 72 of vul het contactformulier in.